Hoofdstuk 6 (1) ‘Handleiding voor Scheidsrechters’ 1947

De SAO Apeldoorn publiceert delen uit de “Handleiding voor scheidsrechters” uit 1947. In dit artikel volgt deel 1 van hoofdstuk 6, dat gaat over de macht van de scheidsrechter. Veel leesplezier!

De macht van den scheidsrechter
De machtsmiddelen, welke de spelregels den scheidsrechter  ter beschikking stellen om het spel binnen de perken van het  sportieve te houden, zijn de volgende: 

  1. het geven van vrije schoppen;
  2. het geven van strafschoppen;
  3. het geven van een waarschuwing aan een speler;
  4. het verwijderen van een speler;
  5. het tijdelijk of definitief staken van den wedstrijd.

De grootste macht wordt echter misschien wel uitgeoefend  door de persoonlijkheid van den scheidsrechter. Wanneer de  spelers het gevoel hebben, dat hij een man is, die iedere  moeilijke situatie weet te beheerschen, dan zal hij daardoor meer invloed ten goede uitoefenen om het regelmatig verloop  van een wedstrijd te verzekeren dan door het toepassen van  de krachtigste machtsmiddelen of het opleggen van de  strengste straffen. 

Wij mogen hierbij wel een vergelijking maken met de  politie. Een politieman, die bij onordelijkheden dadelijk zijn  sabel of revolver trekt, verstaat zijn vak minder goed dan  degene, die het klaar speelt de orde te herstellen zonder  onmiddellijk tot die machtsmiddelen zijn toevlucht te nemen. 

Indien de eerstgenoemde zijn gezag weet te handhaven door  bloedvergieten of opoffering van menschenlevens, dan zullen  wrok en bitterheid achterblijven. De andere, die zijn doel bereikt zonder bloedige middelen, zal daarentegen zijn aanzien  als goed politieman verhoogen. 

Hiermede is geen pleidooi gehouden voor het niet gebruiken van machtsmiddelen, want er zijn omstandigheden, waaronder het juist een fout zou zijn om niet onmiddellijk hard en doortastend in te grijpen, doch wel voor het oordeelkundig  gebruik van de macht, waarover men beschikt.   

De waarschuwing aan een speler
,,Voorkomen is beter dan genezen”, zegt het spreekwoord  en de scheidsrechter zal verstandig doen zich dit te herinneren. Hij kan dit op tweeërlei wijze doen: door een vriendschappelijken wenk of door een waarschuwing. 

Menig speler is ontvankelijk voor een vriendelijken wenk;  wanneer de scheidsrechter meent met zoo iemand te doen te hebben, dan kan hij vaak meer gedaan krijgen door hem  in het voorbijgaan te zeggen of op een andere wijze aan  het verstand te brengen, dat hij zich wat heeft in te toomen, daar anders tot een waarschuwing of bestraffing zal worden  overgegaan, dan door een onmiddellijk forsch optreden.

Het geven van zulke wenken staat niet in de spelregels omschreven, maar is niettemin volkomen geoorloofd. Vanzelfsprekend slaat deze wijze van handelen niet op overtredingen, waar-  voor een straf is voorgeschreven, doch op grensgevallen. 

Volgens Regel 12 moet een waarschuwing worden gegeven  voor onbehoorlijk gedrag. Dit moet onmiddellijk en met beslistheid geschieden zonder eenigen schijn van opwinding.  In den regel stopt men het spel er voor en den speler moet in  zoo bondig mogelijke termen worden gezegd, waaraan hij zich  schuldig maakte met de mededeeling, dat hij, bij een volgende  overtreding, welke een waarschuwing tengevolge zou hebben.  van het veld zal worden verwijderd. Ten einde alle misver-  stand te voorkomen is het noodig, dat de scheidsrechter  daarbij het woord ,,waarschuwing” gebruikt. Een en ander  moet geschieden zonder den speler te vernederen in het oog  van medespelers en publiek. Men heffe dus geen vinger tegen  hem op en rake hem niet aan. Bedenk, dat het niet gewenscht is het spel te stoppen, indien de overtredende partij daaruit voordeel zou trekken. 

De scheidsrechter mag nooit aan een speler een tweede waarschuwing geven. Niet alleen, dat de spelregels dit niet toelaten, doch het zal ook niet in het belang van zijn gezagsuitoefening zijn. 

Het is een scheidsrechter niet geoorloofd een gegeven waarschuwing in te trekken, ook niet na afloop van den wedstrijd. Hij is gehouden van een gegeven waarschuwing  in ieder geval aan den K.N.V.B. mededeeling te doen, bij  gebreke waarvan hij zich aan bestraffing blootstelt. 

Teneinde te trachten de spelers tot meer rust en bezinning  te brengen, is het soms noodig een wedstrijd tijdelijk te staken,  alle spelers bij zich te roepen en met een ernstig en kalm gesproken woord er op te wijzen, dat de wedstrijd slechts voortgang kan vinden, wanneer een sportieve gedragslijn wordt gevolgd. 

Tot dit gezamenlijk bijeenroepen van de spelers zal de  scheidsrechter slechts mogen overgaan, wanneer het inderdaad hoognoodig is, want in vele dezer gevallen is de schijn  tegen hem. Er zou n.l. uit af zijn te leiden, dat hij de spelers  niet van den beginne af in den band heeft weten te houden. 

Soms worden den scheidsrechter bij zijn aanstelling zekere  instructies medegegeven om aan sommige punten speciale aandacht te wijden; ook in dit geval moet hij waken tegen vooringenomenheid en onbevooroordeeld handelen.

Het spreekt vanzelf, dat dergelijke opdrachten van vertrouwelijken aard zijn, zoodat daarvan geen mededeeling aan  spelers of anderen mag worden gedaan, ook niet na afloop  van een wedstrijd.  De scheidsrechter mag een waarschuwing geven, ook wanneer hij het onbehoorlijk optreden van een speler zelf niet  waarnam en wel op aanwijzing van een grensrechter. 

Er zijn spelers, die zich steeds verongelijkt gevoelen of voor  alles en nog wat appelleeren, doch wanneer iemand tot den  scheidsrechter komt om zich te beklagen over unfair of onbehoorlijk optreden van de tegenpartij, dan moet deze zulk een speler niet bits afwijzen of bot bejegenen.

Hij kan dan zeggen:  ,,Ik zal er op letten”, ook al meent hij, dat de speler overdrijft.  Wanneer de speler het gevoel krijgt niet door den scheidsrechter te worden beschermd, dan ontstaat bij hem vaak de  gedachte, dat hij dan maar zijn eigen rechter moet zijn. 

Indien hij hiertoe overgaat is dit onbehoorlijk gedrag, al moge het dan in mindere of meerdere mate door den scheidsrechter bevorderd zijn. Bedenk, dat een speler, die wordt geprikkeld, meestal de sympathie van het publiek heeft. 

Tal van wedstrijden zijn, wat de onderlinge verstandhouding en sportieven geest betreft, totaal bedorven, doordat de spelers er toe kwamen als eigen rechter op te treden. Laat dus de scheidsrechter liever wat lankmoedig zijn in het aanhooren van klachten. 

De scheidsrechter hoede zich voor een fout, waaraan hij  vaak onwillekeurig blootstaat. Laat ons het geval nemen, dat  een speler zijn tegenstander opzettelijk een schop geeft,  waarop deze ‘hem op zeer ruwe wijze omverloopt. De scheidsrechter heeft het eerste vergrijp niet gezien, het tweede wel;  hij kan dus niet anders doen dan de eerste overtreding ongestraft Iaten en voor de tweede de toepasselijke straf opleggen.  Krijgt hij den indruk, dat zulk een geval zich voordoet, dan  zal hij goed doen den naastbijzijnden grensrechter onmiddellijk inlichtingen te vragen en aan de hand daarvan -zoo  noodig- verdere maatregelen te nemen. 

Onder onbehoorlijk gedrag wordt niet verstaan het gebrek  aan goede manieren, b.v. het snuiten van den neus zonder qebruik van een zakdoek, doch wel, onder meer, het gebruik van onbehoorlijke taal tegenover spelers, het roepen van misleidende wenken om een tegenstander in de war te brengen, weigering om de beslissingen van den scheidsrechter uit te  voeren, beleedigende opmerkingen tegenover de spelers.